Een bloem op vreemde bodem

Ze draagt de naam van een bloem die op vreemde bodem groeit. Maar die bloem wordt beter niet bij naam genoemd. Ze heeft een lange, lange lijdensweg achter de rug, maar de omstandigheden gebieden me daarover te zwijgen. Ze ontvluchtte een eerste land, werd onderdrukt in een tweede land en zocht veiliger oorden op in een derde land, maar de drie landen moeten een witte plek blijven op de wereldkaart. Ze is jong en knap, met een glimlach die je nooit meer vergeet en die het midden houdt tussen zachte spot, vastberadenheid en tristesse, maar om redenen van anonimiteit moet het bij die ene persoonsbeschrijving blijven. Ze staat geboekstaafd als nummer, een badgenummer bestaande uit een hoofdletter gevolgd door twee cijfers. Toen ik me voor het eerst bij het bewakingspersoneel aanmeldde, bleken ze niet geïnteresseerd in haar naam.

JPEG - 1.1 Mio

Laat dát nu de verschrikkelijke ironie zijn. In het ‘gesloten centrum voor illegalen’, dat alles weg heeft van een gevangenis minus de schuld van de gevangene, is naamloosheid troef. De kleren die ze draagt, werden niet door haar gekozen en zijn de afdragers van haar onbekende voorgangsters. De gsm waarmee ze belt, is niet van haar en moet ze iedere avond stipt om negen uur inleveren. Ze slaapt op de uren die haar zijn voorgeschreven en anders niet. Haar bed staat opgestapeld tussen negentien andere bedden en ze is nooit, letterlijk: nóóit alleen. Ze eet op de uren waarop men het voedsel voorschotelt. Ze werkt één keer per dag haar rondjes af langs de metershoge hekken van het binnenplein, samen met de andere vrouwen. Vanop afstand lijkt ze wel een blinde vlek tussen andere blinde vlekken.

En uitgerekend hier, in de nieuwsbrief van JRS Belgium, een ngo die de weggedrukte vluchteling zijn uniek en onvervreemdbaar gezicht teruggeeft, moet ik, om begrijpelijke redenen, alle bijzonderheden die haar identiteit zouden onthullen, achterwege laten.

Maar zijn het niet juist die bijzonderheden die de mens tot mens maken? Ik bezocht geen badgenummer. Ik bezocht ook geen ‘vluchteling’ of een ‘migrant’ of een ‘sans-papiers’, laat staan een illegaal. Ik bezocht háár. Zíj daar, die dáár zit en niet elders, en die haar hand uitstrekt met een elegantie die van haar is en van niemand anders. De jonge vrouw die vertelt en lacht en huilt en boos wordt en nadenkt als iemand uit de duizend. Ze was iemand uit de duizend, dat geef ik u op een briefje. Maar o ironie, het lot wil dat ik haar nog altijd niet bij naam mag noemen.

Ooit breekt de dag aan dat ik het wél mag.

Christof Grootaers
vriendschappelijk bezoeker