Van vijandigheid tot gastvrijheid

Bezinningsdocument van JRS Belgium over de kwestie van de vluchtelingen en de gedwongen migranten

Moeten we echt vreemdelingen opvangen ?

De inzet van de jezuïeten voor vluchtelingen en de oprichting van de Jesuit Refugee Service zijn natuurlijk in tegenspraak met een sterke stroming in de huidige Europese samenleving. Die stroming vindt dat men wel naïef moet zijn om zich open te stellen voor vreemdelingen en om ze bij ons te laten blijven, terwijl hun aanwezigheid helemaal niet gewenst is. Diezelfde stroming heeft vragen bij de wettelijkheid en het gevaar van die aanwezigheid. Ze stelt dat, gezien de massale werkloosheid in sommige van onze landen, meer bepaald bij de jongeren, het een illusie is te denken dat men werk al kunnen geven aan die mensenstroom. Ze betwist ook de aanspraak die vreemdelingen maken op de voordelen van een sociale zekerheid waaraan ze niet hebben bijgedragen, aangezien die werd uitgebouwd en in stand wordt gehouden door de solidaire inspanning van alle inwoners van het land. Die stroming maakt zich bovendien ongerust over het feit dat de meeste van die vreemdelingen moslim zijn en dat sommige extremisten onder hen opschudding veroorzaken. Die voorstelling van zaken beroert de burgers, zelfs degenen die zich gewoonlijk welwillend opstellen.

Laten we om te beginnen twee punten verduidelijken. Ten eerste zoeken degenen die vervolging of ellende in hun eigen land ontvluchten, natuurlijk massaal hun heil in hun onmiddellijke buurlanden. Onder de tien landen die wereldwijd de meeste vluchtelingen opvangen, treft men geen enkel Europees land aan. Ten tweede is het zorgen voor en het opvangen van illegaal in het land verblijvende personen niet strafbaar in België, wanneer dat gebeurt om humanitaire redenen en niet om die kwetsbare mensen uit te buiten als goedkope werkkrachten of uit te persen als huurders.

Dit gezegd zijnde, moeten we goed beseffen welke veranderingen er zich echt voordoen. Het is waar dat grenzen hun reden van bestaan hebben en behouden. Veel Belgische en Europese burgers willen terugkeren naar hun roots en zich zelfs een nieuwe identiteit aanmeten in een volop veranderende samenleving. Wij komen immers niet van eender waar en wij willen allemaal leven op een plaats die zinvol is voor ons. We zijn geboren in een gezin dat altijd uniek zal blijven voor ons, we erkennen onszelf in een natie waarvan de etymologie duidelijk aantoont dat we er geboren zijn en we leven in een cultuur die, materieel en geestelijk, wel degelijk de onze is. De affectieve elementen van de taal, de streek en het erfgoed vormen onze persoonlijke en collectieve identiteit. Daarom moeten ze worden gevoed en mogen ze geenszins als voorbijgestreefde begrippen worden beschouwd.

Dat identiteitsproces houdt in dat er een ‘wij’ en een ‘zij’ bestaat. Het houdt verband met de idee van een grens die haar bestaansreden ontleent aan de opvatting dat er ‘een hier en een ginder’ is. Dat neemt niet weg dat we voortdurend met vreemdelingen te maken krijgen, om te beginnen met wie niet behoort tot onze familie, onze vrienden, onze werkkring, onze wijk, onze stad of onze regio en, uiteindelijk, ons land. We worden onophoudelijk geconfronteerd met ‘anderen’, die zich bevinden buiten de vele geografische en symbolische grenzen die ons van hen onderscheiden, maar waardoor we ook in contact met hen kunnen blijven. Bestaat de geschiedenis van de mensheid uit iets anders dan een doorlopende – soms welwillende en soms gewelddadige – confrontatie tussen groepen, stammen, volkeren en, recentelijker, tussen naties? Zij we ook niet het resultaat van een vermenging van bevolkingen? We moeten erkennen dat onze Europese landen blijk hebben gegeven van een zelden weerlegd vermogen tot het opvangen van wat nieuw en verschillend is, om er een originele synthese van te maken.

Om na te denken over de migratiekwestie wil de Jesuit Refugee Service tegelijk vasthouden aan identiteit en aan verschil, aangezien onze identiteit wordt gevoed door de ontmoeting en de confrontatie met de ‘andere’, terwijl de evidentie van en het respect voor onze identiteit diezelfde ontmoeting juist vergemakkelijkt. De – nationale of Europese – identiteit kan bedreigd lijken door de immigratie, maar paradoxaal genoeg komt die vrees misschien voort uit onze zwakheid of uit het feit dat we te weinig nadenken over de Europeanen die we zijn. Want een sterke identiteit schermt haar eigen patrimonium niet af en weigert niet te bewegen. Een sterke identiteit heeft integendeel geen schrik om te worden beleefd als een inzet, een uitdaging die men moet aangaan, namelijk om open te staan voor de identiteit van de ‘andere’ en die te ontmoeten. De grenzen tussen de ‘anderen’ en wij mogen dan ook geen muren zijn die ons scheiden, maar veeleer drempels waar we over moeten stappen.

Het nakomen van onze internationale verbintenissen

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben de landen die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vormden, begrepen dat iedereen die dat wilde, zijn land moest kunnen verlaten en ernaar terugkeren. Later, toen in 1951 de Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen werd ondertekend, verbonden de Staten zich ertoe op hun grondgebied vreemdelingen te ontvangen die hun eigen land ontvluchtten omdat ze er vervolgd werden wegens hun ras, nationaliteit, godsdienst, sociale klasse of politieke opvattingen. Toen stond Europa niet al te weigerachtig tegen het opvangen van mensen uit het Oostblok, die op de vlucht waren voor het communisme en bevestigde het door dat loutere feit de waarde van de keuzevrijheid.

Maar nu de veemdelingen die (als ze ondertussen niet verdronken in de Middellandse Zee, werden vermoord door mensensmokkelaars of stikten in verzegelde vrachtwagens) uit vroegere kolonies in Afrika, het Nabije en het Midden Oosten komen, of soms nog van verder, meer bepaald uit Afghanistan, zijn er in onze samenleving veel mensen die de ondertekening van die conventies op losse schroeven zetten. Wie die akkoorden in het gedrang wil brengen door te verhinderen dat mensen die voor vervolging op de vlucht zijn, naar ons komen, schendt natuurlijk een wetgeving die wij democratisch hebben goedgekeurd, wat natuurlijk niet mogelijk en zelfs niet opportuun is. Mensenrechten zijn er niet enkel voor Belgen en Europeanen, maar voor ieder mens, dus ook voor vreemdelingen, die trouwens thuis zouden blijven als de levensomstandigheden dat mogelijk maakten, maar die, omdat zulks niet het geval is, bij ons trachten te overleven.

Andere medeburgers zijn daarentegen van mening dat het steeds moeilijker wordt om de definitie van vluchteling te beperken tot de bewoordingen van de Conventie van Genève uit 1951. Voor hen moet dat opmerkelijk internationaal rechtsinstrument een bijlage krijgen opdat een opvangland niet enkel zou openstaan voor wie bescherming zoekt tegen vervolging die hem in zijn eigen land berooft van zijn vrijheidsrechten, maar ook voor wie op de vlucht is voor economische of klimaatrampen die hem verhinderen zijn persoonlijke rechten uit te oefenen doordat hij veroordeeld wordt tot een mensonwaardig bestaan. We weten immers dat de mensenrechten evoluties hebben gekend die deze juridische figuur vorm hebben gegeven vanuit de individuele benadering van de vrijheidsrechten (vrijheid van mening, uitdrukking, vereniging, eredienst, onderwijs, privébezit...) en die nadien werden aangevuld met de meer collectieve benadering van de persoonlijke rechten waardoor een individu aanspraak kan maken op een minimumlevensstandaard, op werk, woonst, onderwijs, gezondheidszorg enz.

Omdat de Jesuit Refugee Service ervan uitgaat dat grenzen geen muren mogen zijn die ons van elkaar scheiden, maar drempels waar we over moeten stappen, kan hij alleen maar gevoelig zijn voor die oproep tot het verbreden van de definitie van vluchteling. Maar we moeten toegeven dat die oproep slechts aan het begin staat van het zo moeilijke bezinningswerk!

Een debat over een samenlevingsproject en een kijk op de wereld

Dat is ongetwijfeld de reden waarom we zowel moeten praten over onze angsten als over onze identiteiten. De wereld is heel snel aan het veranderen en de omwentelingen die hem doen daveren, zullen nog niet zo vlug stoppen. We moeten ons dus op een ander maatschappijtype voorbereiden, door de komst ervan veeleer te begeleiden in plaats van ze te ondergaan. De meest waarschijnlijke scenario’s zullen immers diegene zijn die we vrijwillig hebben gekozen of mogelijk gemaakt. De migranten zijn bij ons en ze willen bij ons zijn. Ze maken deel uit van ons maatschappelijk landschap. Sommige medeburgers vinden ongetwijfeld dat we beter af zouden zijn zonder hen, maar is het realistisch te denken dat we de deur voor hun neus zullen kunnen sluiten? In dat vooruitzicht moeten we een klare kijk hebben, niet a priori oordelen en geen verkeerde veralgemeningen maken, die onze blik slechts zouden vertroebelen.

De migranten lijken des te meer bij ons te komen naarmate ze het resultaat zijn van de belangen inzake geopolitiek, economisch en commercieel beleid die de Europese en over het algemeen de westerse landen, direct of indirect, op ruime schaal en sedert lang vorm hebben gegeven. Voor sommige deelnemers aan het debat doen onze keuzes uit het verleden de vraag naar onze verantwoordelijkheid rijzen. Zijn wij er zo zeker van dat het geweld en de onderontwikkeling die in het zuiden heersen, niet te wijten zijn aan de harde uitwisselingsverhoudingen die door het noorden werden opgelegd? En zelfs indien die noordelijke landen er niet verantwoordelijk zouden voor zijn, zou het dan aanvaardbaar en mogelijk zijn dat ze zich achter hun hoge muren opsluiten, terwijl de toestand in zoveel nabije landen veel burgers op de vlucht jaagt en elders bescherming doet zoeken? Kan Europa, zonder zijn humanistisch project te verloochenen – wat een manier zou zijn om een beetje te sterven – niet zijn deel helpen dragen van de problemen die de rest van de planeet teisteren?

Het is natuurlijk wenselijk dat elk land binnen zijn eigen grenzen de nodige politieke en economische voorwaarden voor zijn ontwikkeling vindt, zodat de onderdanen ervan kunnen profiteren van wat men het recht om ‘niet te emigreren’ heeft genoemd. Daarom rust op de rijke landen vooreerst de plicht om een meer uitgesproken beleid inzake ontwikkelingssamenwerking te voeren. Momenteel moeten we echter toegeven dat die ingrepen ‘aan de bron’, bij gebrek aan reële middelen, zonder geschikte methode en zonder duidelijke visie, de tot overlevingpogingen beperkte personen er niet hebben kunnen van overtuigen hun geluk niet elders te zoeken. Die individuele beslissingen leiden tot massale uittochten. Daarom bestaat de tweede plicht van de rijkere landen erin de minder gevorderde te begeleiden bij de strijd tegen de gevolgen van de klimaatopwarming, bij die tegen het geweld van sommige regeringen, religieuze milities, terroristische organisaties en netwerken van mensensmokkelaars, alsook bij de inspanning om de demografische uitdaging te beheren. Dat zijn immers drie verschijnselen die in grote mate aan de basis van de migratie liggen, morgen nog meer dan vandaag.

Andere deelnemers zoeken een antwoord via de vraag welk belang we daarbij hebben. De globalisering geeft terecht hoop op economische groei en op ontwikkelingsmogelijkheden voor iedereen, maar ze veroorzaakt onvermijdelijk ook gewilde of gedwongen economische en demografische verschuivingen. We kunnen de weldaden van die globalisering niet willen, zonder er alle gevolgen van te aanvaarden, zelfs degene die ons storen. Want grenzen oversteken gebeurt nooit lang in slechts één richting. Hoe kan men op lange termijn volhouden dat goederen en kapitalen op wereldschaal profiteren van een voorbeeldige mobiliteit, terwijl verplaatsingen op de zuid-noordas tegelijk een privilege blijven dat enkel aan de rijksten is voorbehouden? Hoe kan men ontkennen dat de goederenstroom niet eeuwig kan bestaan uit een massa afgewerkte producten die door ons naar de minder ontwikkelde landen wordt uitgevoerd binnen een onevenwichtig handelskader, terwijl het verkeer in de tegengestelde richting bestaat uit dikwijls ondergewaardeerde en soms uitgebuite of zelfs gestolen grondstoffen? En hoe komt het dat men niet inziet dat het voor onze ontwikkelde landen tijd is om de rol van onze ondernemingen in de opkomende markten opnieuw te bekijken, alsook de mogelijkheid om tewerkstelling te creëren, wat de enige manier is om de plaatselijke jeugd in het land te houden?

Of we nu een antwoord zoeken aan de kant van de verantwoordelijkheid dan wel aan die van het belang, steeds blijkt dat de dubbele kwestie waarmee we worden geconfronteerd, tegelijk die van het feit van de migratie is, die we moeten trachten te beperken door aan de bron ervan te werken, en die van de nauwelijks minder complexe en even nijpende kwestie van het beheren van de migratie, opdat die, eens ze begonnen is, rechtvaardig en minstens geweldloos zou verlopen.

De kwestie van de islam

De islam geeft op zich aanleiding tot een bijkomende en zelfs dubbele angst, enerzijds als religie en anderzijds als een groep landen die er zich op beroept.

Veel mensen hebben schrik van die religie wegens de standpunten die sommige van de geestelijke leiders ervan innemen en die haaks staan op verworvenheden zoals gewetensvrijheid, vrouwenemancipatie en de lekenstaat. Bovendien vrezen ze de gruwelijkheden waartoe de radicalisering van sommige regimes en maatschappelijke groepen heeft geleid in het Midden-Oosten, Afrika en Europa. Het gevaar dat een fundamentalistische opvatting van de islam onze democratische waarden aanvalt, is zeer reëel, maar we moeten nadenken over de wijze om daarop te reageren.

Wanneer de Europeanen alle banden met de moslims doorsnijden, nemen ze dan niet het risico deze laatsten te provoceren en een nog grotere verharding uit te lokken, die rijkelijk wordt gevoed door het wederzijdse gebrek aan kennis? Zouden we dan niet terechtkomen in een vicieuze cirkel van geweld dat angst veroorzaakt en angst die tot geweld leidt? Indien we daarentegen willen inzetten op een gemeenschappelijke menselijkheid die ons, los van het religieuze verschil, met de moslims verbindt, maar zonder ooit onze democratische principes en onze christelijke waarden te verloochenen, zullen we er misschien in slagen zowel de angst als het geweld wederzijds te bezweren en elkaar te helpen om ons van onze respectievelijke demonen te bevrijden.

Het opbouwen van een gezamenlijke identiteit

Allemaal – migranten en gastland – zullen we moeten ‘bewegen’. Om te beginnen de migrant zelf, die, nadat hij zijn land heeft verlaten, zich onvermijdelijk zal moeten aanpassen aan de omstandigheden en de cultuur van het gastland. Maar ook de burgers van het gastland zelf, die moeten leren hoe ze hun eigen gedrag kunnen aanpassen aan die nieuwe situatie. Uiteraard moet de gast het grootste deel afleggen van de weg die hem scheidt van de gastheer (1). Daarom moet de gastheer duidelijke taal spreken over de maatstaven en de voorwaarden voor een menselijke, rechtvaardige en billijke opvang, over de individuele en collectieve begeleiding en over de uitdrukkelijke spelregels voor een samenhangend maatschappijproject. De gastheer wordt ook verondersteld de nodige investeringen te doen in de vorm van taalonderricht, scholing, woonst, beroepsopleiding en tewerkstellingsmogelijkheden.

We kunnen redelijkerwijze aannemen dat de gast die weg met des te meer overtuiging zal afleggen naarmate hij zich, dankzij de inspanningen van de gastheer in die zin, aanvaard zal voelen in zijn aanvankelijk verschil. Zoals paus Franciscus zegt in verband met de identiteit: “Op dit ogenblik van de geschiedenis van de mensheid, die sterk wordt gekenmerkt door migraties, is identiteit geen kwestie van secundair belang meer. Wie migreert is immers gedwongen sommige aspecten te wijzigen van wat zijn persoon uitmaakt en, zelfs als hij dat niet wil, zal hij degene die hem opvangt ook doen veranderen (...). Migranten vormen voor mij een speciale uitdaging, omdat ik de herder ben van een Kerk zonder grenzen, die zich de moeder van iedereen voelt. Bijgevolg spoor ik de landen aan zich grootmoedig open te stellen, wat, in plaats van te vrezen voor de vernietiging van de plaatselijke identiteit, nieuwe culturele syntheses kan creëren” (2) . Die syntheses waaraan wij gevraagd worden mee te werken, zijn niet beperkt tot het bepalen van een grootste gemene deler of van krachtverhoudingen, maar vergen het overstijgen van de aanvankelijke identiteiten.

Op het ogenblik waarop Europa, binnen en buiten de Unie, op zoek is naar een nieuwe identiteit en politieke samenhang, lijkt het normaal dat de burgers zich naar Europa richten om voorstellen te doen en beslissingen te nemen voor het oplossen van de door een grote migratie veroorzaakte problemen. Indien een sterke identiteit er een is die de uitdaging van openheid aangaat en tegelijk de nationale entiteiten die Europa vormen, vrijwaart, zal die nieuwe Europese entiteit zeker een belangrijke kaart kunnen uitspelen. Kunnen we ons niet indenken dat Europa zelf zijn eigen identiteit versterkt door gastvrijer te zijn en te erkennen dat vreemdelingen die naar hier komen in feite eer betonen aan onze identiteit, namelijk die van een continent met ambitie, dat vrijheid en solidariteit promoot en dat iedereen kans op een beter leven wil geven?

(1) Laten we niet vergeten dat migranten die weg in zekere zin al hebben afgelegd, al was het maar in de eerste betekenis van de uitdrukking, want door over de weg te spreken als een metafoor, vergeten we wat een zware lichamelijke en reële beproeving de reis is, die migranten dikwijls op gevaar van hun leven hebben ondernomen.
(2) Paus Franciscus, boodschap voor de werelddag voor migranten en vluchtelingen, 2016, citaat uit De vreugde van het Evangelie, nr. 210